9 - Ontginnen: woeste gronden in cultuur gebracht
Nadat de poldergronden waren drooggevallen moesten deze worden ontgonnen en geschikt gemaakt voor hun uiteindelijke bestemming. In de Noordoostpolder werd elke vierkante meter bestemd voor de landbouw. Alleen waar gewassen slecht wilden groeien, werd bos ingeplant. Om de polderbodem geschikt te maken voor landbouwkundig gebruik werd deze eerst bouwrijp gemaakt. Dit gebeurde onder verantwoordelijkheid van de Directie van de Wieringermeer (Noordoostpolderwerken). Zij zorgde voor een goede ontwatering en een goede structuur van de bodem. In de beginjaren van de Noordoostpolder vielen deze werkzaamheden samen met de Tweede Wereldoorlog en een gebrek aan geld (zie ook venster 10). Het graven van ontwateringsgreppels en sloten gebeurde in die tijd met de schop. De woonomstandigheden van de arbeiders waren vaak slecht. In die tijd is de basis gelegd voor de vele heroïsche pioniersverhalen die vandaag de dag nog steeds worden verteld.
Landaanwinning
Tot in de negentiende eeuw werd bij landaanwinningsprojecten het cultuurrijp maken van de drooggevallen gronden overgelaten aan de nieuwe landeigenaren, of aan hen die de grond van deze eigenaren pachtten. De gronden werden destijds door de inpolderaar slechts ‘zwart gemaakt': de drooggevallen gronden werden ontwaterd en toegedekt met de grond die uit de sloten afkomstig was. Het gevolg was dat de eerste oogstresultaten in de meeste polders, zoals de Anna Paulownapolder en de Haarlemmermeer, zeer teleurstellend waren. Met armoede en vaak faillissementen als gevolg. Om de inpolderingen in de Zuiderzee tot een succes te laten worden, nam de Staat zelf de verantwoordelijkheid voor de ontginning van de drooggevallen gronden. Pas wanneer deze geschikt waren voor landbouwkundige exploitatie, zouden ze worden uitgegeven. De ontginning van de Noordoostpolder was sinds 1941 in handen van de Directie van de Wieringermeer (Noordoostpolderwerken), kortweg de Directie (zie ook venster 27).
Ontginning
De Noordoostpolder viel officieel op 9 september 1942 droog, maar al in juni 1941 was aan de rand van de polder tussen Kuinre en Blokzijl een begin gemaakt met de ontginning. Er was daar in de Wieringermeer al veel ervaring mee opgedaan. Gebleken was dat de ontzilting van de bodem kon worden bevorderd door een snelle afvoer van overtollig water via een uitgebreid stelsel van greppels, sloten en kanalen. De Directie schakelde voor het grondwerk duizenden arbeiders in. Pas na de Tweede Wereldoorlog vervingen machinale greppelploegen het handwerk. Het graven van greppels was in 1949 vrijwel afgerond.
Film: Ontginning van de Noordoostpolder. Fragment uit de film "Werkkamp Noordoostpolder" uit 1946. Deze instructiefilm toont het werk aan de ontginning van de Noordoostpolder. De arbeiders kregen onderdak in de woonbarakken.
120 miljoen drainagebuizen
In periode 1946-1955 verving men de greppels door drainagebuizen. In totaal werden ongeveer 120 miljoen buizen in de grond gelegd met een totale lengte van 40.000 kilometer. Alleen daar waar het water geen zuren bevatte werden betonnen buizen gelegd.
Grootlandbouwbedrijf
Om de gronden voor de uitgifte gereed te maken werden ze na de ontwatering enige jaren door de Directie landbouwkundig geëxploiteerd. Dit zogenaamde Grootlandbouwbedrijf bereikte in 1949 met ruim 32.000 hectare zijn grootste omvang. Het werk werd verricht door ontginningsbedrijven van zo'n vijfhonderd hectare. Deze cultuurbedrijven of staatsboerderijen zijn van het Wieringermeertype en hebben dus niet de voor de Noordoostpolder kenmerkende schokbetonnen schuur op het erf (zie ook venster 16).
Het ontginningsbedrijf, geleid door een landbouwkundig opzichter, werd uitgevoerd door ploegbazen en landarbeiders, die meestal eerder in de ontginning hadden gewerkt. Vrijwel alle opzichters, ploegbazen en ook veel landarbeiders waren ‘op jacht' naar een eigen boerderij. Opzichters en ploegbazen maakten de beste kansen. Leiding moest zonder morren worden geaccepteerd. Een grote mond kon de kansen op een eigen bedrijf aanzienlijk doen slinken. Het Grootlandbouwbedrijf beschikte over een eigen machinepark en exploiteerde bij Vollenhove een Centrale Werkplaats voor reparatie en onderhoud. In 1949 werd deze naar Emmeloord verplaatst.
Speciaal bouwplan
Het Grootlandbouwbedrijf hanteerde een speciaal bouwplan om de structuur van de bodem te verbeteren en onkruid te weren. Zo werd klaver gebruikt vanwege de diepe beworteling. Dit is gunstig voor de bodemontwatering. Tegelijk diende de plant als groenbemesting. Verder werden vooral granen in het bouwplan opgenomen. Het ging daarbij veelal om winterrogge, wintertarwe, haver en zomergerst. Ook deze gewassen verbeteren de bodemstructuur en ze zijn minder gevoelig voor onkruid dan bijvoorbeeld aardappelen en bieten. Overigens werd winterrogge ook gebruikt om op de zandgronden verstuiving tegen te gaan. De gronden in het westelijk deel van de polder konden niet onmiddellijk worden ingezaaid. Hier was manshoog riet ontstaan en dit moest eerst worden verwijderd. Pas nadat de dikke rietwortels waren verdwenen, kon er worden ingezaaid. In de loop van de tijd werd koolzaad steeds belangrijker, omdat dit gewas onkruid (waaronder riet) onderdrukt. De oogst werd opgeslagen in grote schuren die op de dijk bij Vollenhove en Ramspol stonden, en bij Marknesse. In 1948 werd in Emmeloord het Centraal Magazijn in gebruik genomen en hier werd in de loop van de tijd al het magazijnwerk geconcentreerd. Vanuit Emmeloord werd het graan per schip verder vervoerd.
Mechanische bodemverbetering
Er werd in de Noordoostpolder ook veel aan mechanische bodemverbetering gedaan. Het land werd waar nodig geëgaliseerd. Om de ontwatering te bevorderen en de groei van het wortelstelsel van gewassen te stimuleren, werden op sommige plaatsen slecht doorlaatbare grondlagen tot op een diepte van zeventig tot negentig centimeter met ondergrondbrekers los gemaakt. Ook werd droogtegevoelige bodem met klei-op-zand- en zavel-op-zandprofielen gemengd met mengwoelers. Door tot de diepte van het zand te woelen werd voorkomen dat de wortels niet verder kwamen dan de klei- of zavellaag. In keileemgebieden werd infiltratie toegepast. Door water de polder in te laten werd het waterpeil plaatselijk verhoogd.
Niet alleen oog voor landbouw
Hoewel er hier en daar het besef leefde van het belang van de natuur en cultuurhistorie van Schokland, domineerde het landbouwbelang. Gelukkig was er ook nog een wet uit 1906 die archeologische voorwerpen beschermde. De Directie zocht contact met de Groningse archeoloog professor Albert Egges van Giffen. Afgesproken werd dat de Directie het oudheidkundig (bodem)onderzoek zou betalen. Van Giffens assistent P.J.M. Modderman werd vanaf 15 juli 1941 diens afgezant naar het nieuwe land. Sedert 1946 was Gerrit van der Heide voor Van Giffen actief in de nieuwe polder. Onder zijn leiding werd in 1947 het Schokker kerkje als museum ingericht. En bij Ketelhaven zou men zich later over de scheepswrakken ontfermen.
Het bouwrijp maken van de drooggelegde gronden in de Noordoostpolder was in 1957 vrijwel gereed. Toen vond ook de laatste grote bedrijfsuitgifte plaats. Tegenwoordig behoren de landbouwgronden in de Noordoostpolder tot de meest vruchtbare en meest kostbare in Nederland. Dit is niet alleen te danken aan de gunstige bodem in deze polder, maar vooral ook aan de maatregelen die de Directie in de jaren veertig en vijftig heeft getroffen om de ontwatering en structuur van deze bodem te verbeteren.