16 - Gebouwen buitengebied: Boerderijen, arbeiderswoningen en schuren
De Directie wilde de boerderijbouw in de Noordoostpolder net zo aanpakken als in de Wieringermeer. Dit was niet gemakkelijk te realiseren, omdat de bouwkundige afdeling van de Directie na de Tweede Wereldoorlog werd ingezet bij de wederopbouw van boerderijen elders in het land. Ook was er een tekort aan goed personeel en bouwmaterialen. De Directie probeerde met het oog op de kosten het aantal boerderijtypen beperkt te houden. Toch wilde ze de gebouwen zoveel mogelijk afstemmen op het type en de grootte van het bedrijf. Iedere pachter moest een zo functioneel mogelijk ingerichte ruimte en pachterswoning krijgen. De bebouwing in het buitengebied van de Noordoostpolder is zeer regelmatig verspreid. In het uitgifteplan was bepaald dat iedere pachter op zijn eigen land zou moeten wonen, vlak bij de openbare weg. Ook de landarbeiders die in vaste dienst waren bij de boeren, moesten dicht bij de boerderijen wonen.
Ontginningsboerderijen
De NV Schokbeton
Het kwam daarbij goed uit dat NV Schokbeton in 1947 een nieuwe fabriek in Kampen had gebouwd. Dat de keuze op Kampen was gevallen, zal zeker door de toekomstige afzetmogelijkheden beïnvloed zijn. In de periode 1949-1958 leverde de firma NV Schokbeton maar liefst 978 montageschuren in de Noordoostpolder. Meer dan negentig procent van de kavels van 24 hectare of groter werden voorzien van een schokbetonnen schuur.
Deze serie was bedoeld om ervaring op te doen met montagebouw. De Directie was zeer tevreden met de proef: het lukte om een schuur, inclusief fundering en volledige afwerking, in zes weken te bouwen. In de tweede generatie (1951-1953) en derde generatie (1954-1958) schuren werden nog zaken aangepast aan de fundering, de kapconstructie, de dikte en uitstraling van de wandelementen en de stalbouw. Voor de montageschuren waren 37 verschillende plattegronden beschikbaar. Welk bedrijf voor welke schuur in aanmerking kwam, was afhankelijk van de bedrijfsgrootte, een eventuele graslandverplichting en het jaar van de bedrijfsuitgifte.
De boerderijbouw in de Noordoostpolder werd met argusogen door de minister van Financiën gevolgd. De minister vreesde dat de Noordoostpolder de overheid teveel geld zou kosten in de belangrijke en kostbare periode van wederopbouw na de Duitse bezetting. De Directie hield de kosten echter relatief laag, mede door die schokbetonnen schuren.
Pachterswoningen
De pachterswoningen van de grote bedrijven werden bijna allemaal met traditionele bouwmaterialen gebouwd. De woningen van de akkerbouwbedrijven waren vrijstaand. De grootte van de woningen was gekoppeld aan de grootte van de kavel. Bij de gemengde bedrijven waren de woningen verbonden met de schuur. De boer moest immers gemakkelijk bij het vee in de stal kunnen komen.
In totaal is er sprake van 23 verschillende woningtypen. De pachterswoningen waren voor die tijd ruim van opzet. De architectuur bevat elementen van de Delftse School en het Nieuwe Bouwen (zie ook venster 15). Uitzonderingen op de traditionele pachterswoningen vormden de Oostenrijkse woningen en een klein aantal semibungalows, onder meer aan het Steenbankpad. Met deze laatste woningen werd met het oog op de boerderijbouw in Oostelijk Flevoland een proef uitgevoerd. De semibungalows waren opgebouwd met montagebouw en geschikt voor seriematige productie.
Kleine landbouwbedrijven
Een groot aantal van de kleine bedrijven werd toegewezen aan Walcherse boeren, die na de inundatie van Walcheren in 1944-1946 en de daaropvolgende herverkaveling een nieuw bestaan in de Noordoostpolder mochten opbouwen. In totaal liet de Directie 513 boerderijen voor kleine bedrijven bouwen. Vanwege de toewijzing aan Zeeuwse boeren worden deze boerderijwoningtypen in de volksmond Zeeuwse boerderijen genoemd. Het zijn echter Brabantse langgevelboerderijen. (zie ook www.flevolanderfgoed.nl).
Tuinbouwbedrijven
Landarbeiderswoningen
De landarbeiderswoningen waren bestemd voor het vaste personeel op de grote boerenbedrijven.
Er werden er in de Noordoostpolder meer dan duizend gebouwd. In eerste instantie werden de woningen vlak bij de boerderijen gebouwd. Dit bleek echter voor de landarbeiders en hun gezinnen geen succes. Boeren konden te gemakkelijk buiten werktijden een beroep op hun arbeiders doen. Vrouwen waren vaak eenzaam, terwijl kinderen lange afstanden moesten fietsen om op school te komen. De landarbeiderswoningen waren ook eigendom van de boer. Liep een arbeidscontract ten einde, dan betekende dit ook dat de arbeider naar een andere woning moest verhuizen. Veel landarbeiders maakten later de keuze voor een woning in het nabijgelegen dorp. De landarbeiderswoningen zijn zeer karakteristiek voor de uitstraling van de polder.
Belgische barakken en de Oostenrijkse woningen
Algemeen Beplantingsplan