16 - Gebouwen buitengebied: Boerderijen, arbeiderswoningen en schuren

De Directie wilde de boerderijbouw in de Noordoostpolder net zo aanpakken als in de Wieringermeer. Dit was niet gemakkelijk te realiseren, omdat de bouwkundige afdeling van de Directie na de Tweede Wereldoorlog werd ingezet bij de wederopbouw van boerderijen elders in het land. Ook was er een tekort aan goed personeel en bouwmaterialen. De Directie probeerde met het oog op de kosten het aantal boerderijtypen beperkt te houden. Toch wilde ze de gebouwen zoveel mogelijk afstemmen op het type en de grootte van het bedrijf. Iedere pachter moest een zo functioneel mogelijk ingerichte ruimte en pachterswoning krijgen. De bebouwing in het buitengebied van de Noordoostpolder is zeer regelmatig verspreid. In het uitgifteplan was bepaald dat iedere pachter op zijn eigen land zou moeten wonen, vlak bij de openbare weg. Ook de landarbeiders die in vaste dienst waren bij de boeren, moesten dicht bij de boerderijen wonen.

Ontginningsboerderijen

In de beginjaren werden er in de Noordoostpolder naar het voorbeeld van de Wieringermeerboerderijen zestig ontginningsboerderijen gebouwd met de pachterswoning tegen de schuur aan.

Noordoostpolder, ontginningsboerderij 1949.Noordoostpolder, ontginningsboerderij 1949.

Bij de bouw werd al rekening gehouden met aanpassingen die nodig zouden zijn om de boerderij later te kunnen verpachten. Het bleek te duur om álle boerderijen naar het voorbeeld van de Wieringermeerboerderijen te bouwen. Voor de bedrijfsuitgifte in 1947 moest gebruik worden gemaakt van noodschuren en noodwoningen, de zogenaamde Oostenrijkse woningen (zie ook venster 15). Het baarde de Directie zorgen dat de boerderijen in de Noordoostpolder niet snel genoeg gebouwd konden worden. Ze ging op zoek naar alternatieven. Montagebouw met grote geprefabriceerde betonnen elementen leek de oplossing. Voor deze bouw waren minder bouwvakkers en traditionele bouwmaterialen nodig.
 

De NV Schokbeton

Schuren van geprefabriceerde betonelementen waren een nieuw fenomeen in de boerderijbouw. Zakenpartner was de firma NV Schokbeton, met wie de Directie in de Wieringermeer al eerder prettig zaken had gedaan.
Boerderijen voor de Noordoostpolder bij NV Schokbeton in Kampen, 1950.Boerderijen voor de Noordoostpolder bij NV Schokbeton in Kampen, 1950.

Het kwam daarbij goed uit dat NV Schokbeton in 1947 een nieuwe fabriek in Kampen had gebouwd. Dat de keuze op Kampen was gevallen, zal zeker door de toekomstige afzetmogelijkheden beïnvloed zijn. In de periode 1949-1958 leverde de firma NV Schokbeton maar liefst 978 montageschuren in de Noordoostpolder. Meer dan negentig procent van de kavels van 24 hectare of groter werden voorzien van een schokbetonnen schuur. 

In 1949 en 1950 werd de eerste serie van 121 montageschuren voor akkerbouwbedrijven gebouwd.In 1949 en 1950 werd de eerste serie van 121 montageschuren voor akkerbouwbedrijven gebouwd.

Deze serie was bedoeld om ervaring op te doen met montagebouw. De Directie was zeer tevreden met de proef: het lukte om een schuur, inclusief fundering en volledige afwerking, in zes weken te bouwen. In de tweede generatie (1951-1953) en derde generatie (1954-1958) schuren werden nog zaken aangepast aan de fundering, de kapconstructie, de dikte en uitstraling van de wandelementen en de stalbouw. Voor de montageschuren waren 37 verschillende plattegronden beschikbaar. Welk bedrijf voor welke schuur in aanmerking kwam, was afhankelijk van de bedrijfsgrootte, een eventuele graslandverplichting en het jaar van de bedrijfsuitgifte.

De EersteDe Eerste

De boerderijbouw in de Noordoostpolder werd met argusogen door de minister van Financiën gevolgd. De minister vreesde dat de Noordoostpolder de overheid teveel geld zou kosten in de belangrijke en kostbare periode van wederopbouw na de Duitse bezetting. De Directie hield de kosten echter relatief laag, mede door die schokbetonnen schuren.

Pachterswoningen     

Bij de gemengde bedrijven waren de woningen verbonden met de schuur.Bij de gemengde bedrijven waren de woningen verbonden met de schuur.

De pachterswoningen van de grote bedrijven werden bijna allemaal met traditionele bouwmaterialen gebouwd. De woningen van de akkerbouwbedrijven waren vrijstaand. De grootte van de woningen was gekoppeld aan de grootte van de kavel. Bij de gemengde bedrijven waren de woningen verbonden met de schuur. De boer moest immers gemakkelijk bij het vee in de stal kunnen komen. 

In totaal is er sprake van 23 verschillende woningtypen. De pachterswoningen waren voor die tijd ruim van opzet. De architectuur bevat elementen van de Delftse School en het Nieuwe Bouwen (zie ook venster 15). Uitzonderingen op de traditionele pachterswoningen vormden de Oostenrijkse woningen en een klein aantal semibungalows, onder meer aan het Steenbankpad. Met deze laatste woningen werd met het oog op de boerderijbouw in Oostelijk Flevoland een proef uitgevoerd. De semibungalows waren opgebouwd met montagebouw en geschikt voor seriematige productie.

Kleine landbouwbedrijven

Onder kleine landbouwbedrijven werden bedrijven verstaan die kleiner waren dan de standaardkavel van 24 hectare. De schuur en pachterswoning kwamen daar onder één kap. De minimale bedrijfsgrootte was 12 hectare, omdat een pachter dan zonder extra arbeiders zijn bedrijf draaiende kon houden en zijn gezin kon onderhouden.
 
Nieuwe boerderij in Ens, 1950.Nieuwe boerderij in Ens, 1950.

Boerderijtype: Brabantse langgevelboerderij.Boerderijtype: Brabantse langgevelboerderij.

Een groot aantal van de kleine bedrijven werd toegewezen aan Walcherse boeren, die na de inundatie van Walcheren in 1944-1946 en de daaropvolgende herverkaveling een nieuw bestaan in de Noordoostpolder mochten opbouwen. In totaal liet de Directie 513 boerderijen voor kleine bedrijven bouwen. Vanwege de toewijzing aan Zeeuwse boeren worden deze boerderijwoningtypen in de volksmond Zeeuwse boerderijen genoemd. Het zijn echter Brabantse langgevelboerderijen. (zie ook www.flevolanderfgoed.nl).

Tuinbouwbedrijven

In de Noordoostpolder was 2.500 hectare voor fruit- en groenteteeltbedrijven gereserveerd. De architectuur van de woningen en schuren van de tuinbouwbedrijven was eenvoudig. De uitgifte van fruitteeltbedrijven ging vanaf het begin moeizaam vanwege de hoge investeringskosten (22.000 euro voor een fruitteeltbedrijf van 12 hectare). Voor de groenteteeltbedrijven was meer interesse. In totaal zijn er 94 fruitteeltbedrijven en 130 groenteteeltbedrijven uitgegeven.

Landarbeiderswoningen

De landarbeiderswoningen waren bestemd voor het vaste personeel op de grote boerenbedrijven. 

De Noordoostpolder was het laatste gebied in Nederland waar bij de boerderijen nog woningen voor landarbeiders werden gebouwd.De Noordoostpolder was het laatste gebied in Nederland waar bij de boerderijen nog woningen voor landarbeiders werden gebouwd.

Er werden er in de Noordoostpolder meer dan duizend gebouwd. In eerste instantie werden de woningen vlak bij de boerderijen gebouwd. Dit bleek echter voor de landarbeiders en hun gezinnen geen succes. Boeren konden te gemakkelijk buiten werktijden een beroep op hun arbeiders doen. Vrouwen waren vaak eenzaam, terwijl kinderen lange afstanden moesten fietsen om op school te komen. De landarbeiderswoningen waren ook eigendom van de boer. Liep een arbeidscontract ten einde, dan betekende dit ook dat de arbeider naar een andere woning moest verhuizen. Veel landarbeiders maakten later de keuze voor een woning in het nabijgelegen dorp. De landarbeiderswoningen zijn zeer karakteristiek voor de uitstraling van de polder.

Belgische barakken en de Oostenrijkse woningen

Gedwongen door de omstandigheden van de wederopbouw en de materiaal-schaarste van na de Tweede wereldoorlog werden de zogenaamde Oostenrijkse  woningen gebouwd (gekocht van Oostenrijk en betaald met o.a. vis) . 72 van deze woningen werden op de eerste kavels van de eerste bedrijfsuitgifte geplaatst met de daarbij behorende schuren. Deze waren afkomstig uit België en hadden dienst gedaan als onderkomen voor krijgsgevangenen. Er werden ongeveer 100 van deze Belgische barakken geplaatst als opslagruimte op de boerenerven.
 
Oostenrijkse woning met dubbele "Belgische barak" aan de Zwartemeerweg (fam. Klaver), eerste uitgifte 1947Oostenrijkse woning met dubbele "Belgische barak" aan de Zwartemeerweg (fam. Klaver), eerste uitgifte 1947

Algemeen Beplantingsplan 

Voor de beplanting in het buitengebied werd een Algemeen Beplantingsplan opgesteld. De boerenerven hadden hierin een belangrijke plaats. Rondom de erven van bedrijven en landarbeiderswoningen werd een erfbeplanting van bomen en struiken aangebracht, de zogenaamde windsingel. Deze zorgt voor het typerende landschap van de Noordoostpolder, maar heeft ook een functioneel doel. Hij beschermt de gebouwen tegen de wind en biedt de bewoners geborgenheid.
 
Veel van de oorspronkelijke opzet en inrichting van het buitengebied is nog steeds herkenbaar in het landschap van de Noordoostpolder. De boerderijen en landarbeiderswoningen die de Directie van de Wieringermeer tussen 1942 en 1962 in de polder heeft laten bouwen, hebben een grote cultuurhistorische waarde. Inmiddels zijn enkele van deze boerderijen en woningen rijksmonument geworden. Ook zijn enkele tientallen woningen afgebroken en vervangen door moderne vrijstaande huizen.