18 - De selectie van de toekomstige bewoners: het Uitgifteplan en het model Ter Veen.
Polderbelang boven andere belangen
- Een zorgvuldige selectie van de bewoners: de overheid moet als regisseur optreden bij deze kolonisatie;
- Een evenredige verdeling van de verschillende godsdiensten en een afspiegeling van de Nederlandse samenleving;
- Voldoende kleine bedrijven met een gezonde financiële basis;
- Individuele vestiging boven groepsvestiging.
Het Uitgifteplan
- 953 akkerbouwbedrijven 60 %
- 624 gemengde bedrijven 40%
- 737 bedrijven: 24 en 30 ha 47 %
- 327 bedrijven: 36 ha en groter 21 %
Overwegingen die bij de totstandkoming van het algemeen Uitgifteplan een rol hebben gespeeld:
- Landbouwkundige overwegingen: welke grondsoort is het meest geschikt voor de uitoefening van de verschillende soorten bedrijven.
- Economische overwegingen: er is rekening gehouden met de pachtersbelangen en staatsbelangen.
- Sociale overwegingen: er is gezocht naar een harmonieuze spreiding van de diverse groottes van bedrijven om te komen tot een rijk geschakeerde sociale maatschappelijke opbouw van de bevolking.
De selectieprocedure
- vakbekwaamheid.
- financiële draagkracht (kredietwaardigheid).
- godsdienstige gezindte (goede verdeling tussen de gezindten).
- Het kunnen leven als kolonist door man en vrouw (flinkheid, gezondheid).
- Screening door de plaatselijke autoriteiten (mensen met een fout oorlogsverleden kwamen niet aan bod).
Geschikt voor een bedrijf van 12 en 18 ha | 762 | 24% |
Geschikt voor een bedrijf van 24 en 30 ha | 1069 | 34% |
Geschikt voor een bedrijf van 36 ha en groter | 439 | 14% |
Nog te weinig praktijk | 140 | 4% |
Voldeden niet aan de gestelde eisen | 741 | 24% |
Wie kreeg een boerderij?
Pioniers | 414 | 27% |
Polderwerkers | 256 | 18% |
Walcherse boeren | 118 | 8% |
Personen uit rampgebieden | 98 | 7% |
Overige saneringsgevallen | 91 | 6% |
Gedupeerden door werken van algemeen belang | 106 | 7% |
Gedupeerden door pachtbeëindiging | 145 | 10% |
Vrije verpachting | 239 | 16% |
Bijzondere bedrijven | 18 | 1% |
De meeste bedrijven werden uitgegeven aan: de polderpioniers (ca. 27 procent). Als pioniers werden aangemerkt diegenen die voor 1 augustus 1945 minimaal twee jaar in dienst van de Directie in de Noordoostpolder hadden gewerkt.
Ca. 18 procent van de bedrijven ging naar polderwerkers: mannen die ook in de ontginningsperiode in de polder hadden gewerkt, maar niet volledig aan de eisen konden voldoen die aan de pioniers werden gesteld. Dan waren er nog de vrije pachters met extra maatschappelijke capaciteiten (ca. 16 procent) en Zeeuwse pachters (ca. 15 procent!). Gedupeerde boeren die door ruilverkaveling moesten verhuizen kregen in de Noordoostpolder 7 % van de boerderijen.
De selectie van de landarbeiders
De selectie van de middenstanders
Ir. S Smeding, directeur van de Directie, hechtte veel waarde aan de selectie van de pachters en andere bewoners van de nieuwe polder. Hij zei hierover onder meer: ‘Het instellen van voorrangsgroepen is geen waarborg voor voldoende niveau van de pachters' en ‘Vakbekwaamheid heeft prioriteit, evenals het kunnen opbouwen van een gemeenschap door de pachters en hun vrouwen'. Later begonnen ook maatschappelijke organisaties hun invloed uit te oefenen. Van rooms-katholieke zijde bijvoorbeeld was er in de jaren vijftig veel kritiek. Kerkelijke leiders en politici vonden dat rooms-katholieken te weinig boerderijen kregen toegewezen. Dit werd uiteindelijk in de Tweede Kamer bediscussieerd. Zo vocht elke groep voor de eigen achterban. Voor wie goed oplet en scherp analyseert zijn de gevolgen anno 2012 in de Noordoostpolder nog steeds goed zichtbaar.