23 - Buiten de landbouw: ruimte voor onderzoeksinstituten
Zoals in diverse vensters is beschreven, wilde de Directie van de Noordoostpolder een hypermodern landbouwgebied maken. Een van de middelen daartoe was het overbrengen van kennis naar de boeren. Proef- en onderzoeksbedrijven en landbouwvoorlichters speelden daarin een belangrijke rol. Het uitgangspunt was: ‘naarmate men meer weet, men meer vraagt’.
Landbouwkundig onderzoek
Het stichten hiervan gebeurde deels door de Directie en daarnaast door het bedrijfsleven (via de brancheorganisaties), samen met het Ministerie van Landbouw en Visserij. De exploitatie gebeurde op fiftyfifty basis: bedrijfsleven en Ministerie. Voor Kraggenburg gebeurde dit door de Directie. Het toegepaste onderzoek richtte zich vooral op veevoerproeven, inkuilmethoden, gebruik en toepassing van kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen, vruchtrotatie en teeltmethoden. De resultaten van de proeven werden gepubliceerd in proefverslagen die toegestuurd werden naar de ondernemers, maar werden ook gebruikt door de verschillende voorlichtingsdiensten.
Concentratie
Specialisatie in de verschillende sectoren, het hogere kennisniveau én financiële overwegingen hebben er vanaf de jaren zeventig toe geleid dat een geleidelijke concentratie van regionale en landelijke onderzoeksinstellingen plaatsvond. Hierdoor zijn de Kandelaar, de Waag en proeftuin Ens eind jaren negentig opgegaan in Praktijkonderzoek Plant en Omgeving (PPO) Wageningen, de Nederlandse kennisinstelling voor praktijkonderzoek in akkerbouw, bloembollen, bomen en fruit. Proeftuin Kraggenburg was al eerder opgeheven door de Directie. Anno 2011 waren er nog twee private onderzoeksbedrijven (NAK-proefbedrijf en Agrico-Research BV) en nog twee proefbedrijven van PPO-Wageningen. De overheid trekt zich steeds verder terug uit het onderzoek. Het bedrijfsleven neemt de financiering van veel onderzoeken over.
Het NLR
Het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (nu: Netherlands Aerospace Centre NLR) is in 1919 opgericht, tegelijkertijd met Fokker en de KLM. Na de Tweede Wereldoorlog maakte het NLR een flinke groei door. Het NLR wilde expanderen en ruimte daarvoor werd gevonden in de Noordoostpolder. Daar was de grond goedkoop en waren de energie- en watervoorziening goed geregeld. Ook waren er in de omliggende gemeenten voldoende huisvestingsmogelijkheden voor de medewerkers. Bovendien kon er zonder problemen proefgedraaid worden met lawaaiige motoren, want er waren geen buren waar rekening mee gehouden moest worden. Daarnaast werd de komst van het NLR toegejuicht door het provinciale en lokale bestuur, omdat het de komst van hoogwaardige werkgelegenheid betekende in een agrarische omgeving.
In 1957 was de vestiging van het NLR in de Noordoostpolder een feit. In eerste instantie betrof het alleen een proefdraaiplaats voor rotorbladen en motoren van helikopters. Kort daarna werd de zogenaamde ‘landbouwschuur’ gebouwd, met een klein kantoortje, waar vermoeiingsproeven werden gedaan. Het doel was te kijken hoe zwaar vliegtuigonderdelen belast konden worden. In 1961 werd het toenmalige hoofdgebouw ‘De Vrije Vlucht’ geopend, waarna andere gebouwen snel volgden. In 1976 werd, samen met het Duitse zusterinstituut de Stichting DNW German Dutch Wind Tunnels opgericht, die de windtunnels op het complex beheert. In 2006 kwam de nieuwe testhal van het NLR in gebruik voor onderzoek aan vliegtuigconstructies.
Van een proefdraaiplaats en een paar pioniers in 1957, groeide het NLR naar een gebouwencomplex waar nu 250 technici werken. Dat zijn hoogopgeleide medewerkers die zich bezighouden met toegepast onderzoek op het gebied van lucht- en ruimtevaart.
Zo is er veel kennis aanwezig op het gebied van composiet, een licht, sterk en duurzaam materiaal. Het NLR participeert ook in het naburige Geomatics Business Park (GBP), een verzameling ondernemingen die, al dan niet in samenwerkingsverbanden, de markt opgaan met op geomatica gebaseerde producten en diensten. Het GBP is mede tot stand gekomen door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
Het Waterloopkundig Laboratorium
Rond 1950 was het in 1927 opgerichte Waterloopkundig Laboratorium, gevestigd te Delft, op zoek naar een terrein voor grote openluchtschaalmodellen.
De modellen dienden als hulpmiddel voor het ontwerpen en bouwen van waterbouwkundige werken, zoals de havens in IJmuiden, Europoort, Lagos, Bangkok en Marsa-El-Brega, afsluitingen van zeearmen zoals de Deltawerken en scheepvaartverbeteringen in rivieren en kanalen zoals de Waalbocht, het Noordzeekanaal en het Amsterdam-Rijnkanaal. In het windluwe Voorsterbos werd een geschikte locatie gevonden, waarbij veel water beschikbaar was via het Vollenhoverkanaal. Tussen de Voorsterweg en de Zwolsevaart kon een groot aantal modelplaatsen worden ingericht. Met behulp van gelden uit het Marshallplan werden tweehonderd meter lange goten voor windgolven en stroming in een overdekte ruimte langs de Repelweg gebouwd voor onderzoek naar de opbouw van havenhoofden en afsluitdammen. De noodzaak om tot grotere efficiëntie te komen heeft ertoe geleid dat steeds meer schaalmodellen in overdekte ruimten werden ondergebracht, niet alleen getijmodellen, ook riviermodellen zoals de Waalbocht. Voor de modellen van de Oosterschelde werd zelfs een hal met een oppervlakte van 25.000 m² gebouwd.
Wiskundige modellen
Door snelle technologische ontwikkelingen konden steeds meer grote oppervlaktemodellen voor golven en stromingen vervangen worden door wiskundige modellen, geïnstalleerd op steeds krachtiger computers. Na 1980 werd er vrijwel geen gebruik meer gemaakt van openluchtmodellen. In 1995 werd om bedrijfseconomische redenen de vestiging De Voorst opgeheven. Het onderzoek concentreerde zich daarna in Delft. In 2008 is het Waterloopkundig Laboratorium opgegaan in Deltares.
Waterloopbos
Natuurmonumenten werd eigenaar van het bos via gelden van de Postcodeloterij. In 2005 werd het bos onder de naam Waterloopbos opengesteld voor het publiek.
https://www.openbeelden.nl/med
Film: Het Waterloopkundig Laboratorium 1941.
Het Waterloopkundig Laboratorium en het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) zijn van grote betekenis voor de economie en de naamsbekendheid van de Noordoostpolder. Vele honderden hoogopgeleide jonge mensen vonden hier hun baan en bouwden in de nieuwe polder hun leven op. Zij voegden op diverse fronten veel toe aan de agrarisch georiënteerde samenleving. Het Waterlab is er niet meer, maar het NLR en het in de voormalige gebouwen van het Waterloopkundig Laboratorium gevestigde GBP zijn nog steeds goed voor meer dan 350 banen.