28 - Landdrost en burgemeester, openbaar lichaam en democratie: van autoriteit naar zeggenschap
Naarmate de drooglegging van de Noordoostpolder vorderde, moest het nieuwe land niet alleen ontwaterd, in cultuur gebracht, geëxploiteerd en gekoloniseerd worden, maar moesten ook lokale bestuurlijke taken worden uitgevoerd. Burgerlijke stand, openbare orde, onderwijs, brandweer en volksgezondheid, om slechts enkele onderwerpen te noemen die tot de huishouding van een gemeente behoren, vroegen al spoedig ook de aandacht.
In afwachting van de definitieve gemeentelijke indeling werden de gebieden, waarbinnen de werken tot indijking en droogmaking van de polder zouden worden uitgevoerd, ingedeeld bij de gemeenten Lemsterland, Urk, Kampen, Ambt Vollenhove en Stad Vollenhove. Deze gemeentelijke indeling verviel met de instelling van het openbaar lichaam ‘de Noordoostelijke Polder’ op 7 augustus 1942.
Het gebied van de gemeente Vollenhove dat per 7 augustus 1942 werd overgeheveld naar het openbaar lichaam "De Noordoostelijke Polder". Er waren ook overdrachten vanuit Genemuiden ( met oud-Kraggenburg) en Kampen (met Schokland).
Het openbaar lichaam werd eerst gevestigd in Zwolle, waar ook de Directie was gehuisvest. Pas in 1949 werd een voorlopig raadhuis in Emmeloord in gebruik genomen. Gezien de oorlogsomstandigheden werd de provinciale taak tot het toezicht op een gemeente voorlopig uitgevoerd door de secretarissen-generaal van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Verkeer en Waterstaat. De in dit kader te nemen besluiten werden voor zover de belangen van andere departementen daarbij waren betrokken, genomen na overleg met de secretaris-generaal van het daarvoor in aanmerking komende departement.
Landdrost
De leiding werd aan één persoon opgedragen die de titel kreeg van
landdrost (zie ook venster 27). Er werd in de nieuwe polder nogal wantrouwend tegen deze voor velen onbekende titel aangekeken. Er was een krantenartikel voor nodig om de mensen gerust te stellen dat het hier om een oer-Nederlandse functie ging. Ir. S. Smeding werd benoemd als landdrost. Hij was tevens hoofd van de Directie. Zo kwamen bestuur en kolonisatie in één hand.
Dr.ir. S. Smeding in zijn werkkamer op het kantoor van de Directie van de Wieringermeer te Zwolle, 4 februari 1948.
De landdrost oefende de bevoegdheden uit die in een normale gemeente behoren tot de taken van de gemeenteraad, wethouders en de burgemeester. In 1946 nodigde Smeding een aantal polderbewoners uit om zitting te nemen in een Poldercommissie voor algemene belangen, als voorloper van een volwaardig gemeentebestuur.
Dat leidde ertoe dat per 1 februari 1946 de eerste Poldercommissie voor algemene belangen werd ingesteld. Bij de keuze werd rekening gehouden met ‘geestelijke en maatschappelijke stromingen‘ waarin deze mannen actief waren en de provincie waaruit zij afkomstig waren, opdat de Poldercommissie een afspiegeling van de samenstelling van de bevolking zou zijn. De zittingsduur van de leden bleef beperkt tot twee jaar. Daardoor zou de samenstelling frequent aan de groeiende bevolking kunnen worden aangepast. De Poldercommissie kreeg als taak de landdrost te adviseren bij de uitvoering van de gemeentelijke taken. De beslissingsbevoegdheid lag bij de landdrost.
Tijdelijk raadhuis gemeente Noordoostpolder 1953.
Gekozen Poldercommissie
Naarmate de bevolking verder groeide werd het tijd voor een gekozen Poldercommissie. Op 16 juni 1951 werd de nieuwe Poldercommissie voor het eerst door de bevolking van de Noordoostpolder gekozen. De eerste gekozen Poldercommissie bestond uit dertien leden. Als voorzitter en secretaris traden op de landdrost en de secretaris van het openbaar lichaam. De vergaderingen werden openbaar.
De nieuw gekozen poldercommissie in eerste vergadering bijeen, 1951.
De taak van de poldercommissie bestond uit het geven van advies aan de landdrost bij het bestuur van het openbaar lichaam en bij het verlenen van medewerking aan de uitvoering van wetten of algemene maatregelen van bestuur. Door middel van de haar toegekende adviserende bevoegdheden oefende de Poldercommissie invloed uit op het gemeentelijk bestuur. Als een besluit van de landdrost zou afwijken van het advies van de Poldercommissie, dan moest hij bij toezending van het besluit aan de minister van Binnenlandse Zaken, dat de goedkeuringsbevoegdheid bezat, dat advies van de Poldercommissie bijvoegen. Als voorlaatste stap op weg naar gemeentelijke zelfstandigheid van de polderbevolking moet worden gezien de benoeming van een dagelijkse adviescommissie op 17 september 1952. Deze commissie bestond uit drie personen en kreeg als taak de landdrost te adviseren in alle gevallen waarin in een gemeente volgens de wettelijke voorschriften een besluit van burgemeester en wethouders vereist was.
Afscheid van dr.ir. S. Smeding als directeur/landdrost. Vertrek uit het voorlopig Raadhuis, 1954.
Instelling van de gemeente
Al in 1954 en in 1958 werden wetsontwerpen ingediend die moesten leiden tot de instelling van gemeentelijke organisaties in de nieuwe polder. In eerste instantie was er sprake van instelling van de gemeenten Emmeloord, Creil, Marknesse en Nagele, die samen het hele gebied van de Noordoostpolder omvatten. De meerderheid van de Vaste Kamercommissie van Binnenlandse Zaken wilde echter, met het oog op de te verwachten gemeentelijke schaalvergroting, één gemeente.
F.M. van Panthaleon baron van Eck. De eerste burgemeester. F.M. van Panthaleon baron van Eck en zijn echtgenote werden op 5 juli 1962 feestelijk ingehaald.
Bij Wet van 19 januari 1962 werd bepaald dat op 1 juli 1962 een gemeente Noordoostpolder ingesteld moest worden en dat deze voorlopig ingedeeld werd bij de provincie Overijssel. De inwoners van Noordoostpolder gingen op woensdag 2 mei 1962 voor het eerst naar de stembus voor gemeenteraadsverkiezingen. De eerste gemeenteraad werd op 2 juli 1962 geïnstalleerd. De polderbewoners bleven trouw aan hun zuil. De eerste gemeenteraad kende 21 leden: negen namens de protestants christelijke partijen, vijf zetels voor KVP, vijf voor PvdA en twee zetels voor de VVD.